Zoals anderen een ingewikkelde relatie hebben met hun ouders, zo heb ik een gecompliceerde relatie met bananen. Ik weet heus wel dat ze goed voor me zijn, met al hun magnesium en blij-maak-stofjes en vullende kwaliteiten die het eten van dingen als een chocoladechipkoekje overbodig maken. Bananen hebben het beste met me voor. Zo zijn bananen. Maar ik kan bananen dus eigenlijk alleen aan in specifieke situaties. Situaties waarbij niet de essentie van hun banaan-zijn de hoofdrol speelt. Als je me echt aan het huilen wilt krijgen, dan moet je een bananensmoothie voor me maken. De banaanigheid sijpelt door tussen de fliebers sinaasappel en stukjes onverteerbare appel of wat er dan ook in zit. Een nieuwe soort cruesli of muesli kies ik ook altijd uit na grondige inspectie van de ingrediëntenlijst. Gedroogde bananen, wat mij betreft zou er een landelijk verbod op mogen komen.
Bananen zijn heus niet helemaal slecht. Zolang ze nog in een kauwbare staat zijn, zeg maar met een heel klein beetje groene puntjes en geheel vrij van bruine stipjes, vind ik een banaan dus best lekker. Niet zo lekker als een chocoladechipkoekje, maar een redelijk alternatief als er bijvoorbeeld geen koekjes zijn. Zodra een banaan echter sproeten begint te krijgen, bekoelt mijn relatie met bananen snel. Bananen hebben alleen de vreemde eigenschap dat zodra je de fruitschaal een dag niet hebt bekeken, dat ze opeens van jong, fris en fruitig zijn overgegaan naar bejaard, bruin, melig en droevig. Genetisch heb ik een set eigenschappen meegekregen die het weggooien van zo’n banaan onmogelijk maken. Het eten van die banaan is helaas ook een non-optie. Gevolg: banaan-weggooi-stress.
Weggooistress speelt niet alleen op bij bananen. Ook bij Rogier, mijn zuurdesemprojectje (dat trouwens echt wel heel aardige broden begint op te leveren! *glim*) is die stress er. Want zuurdesem moet gevoerd worden met nieuw bloem en water, en daarbij moet je de hoeveelheid minstens verdubbelen. Om, zoals ik ergens las, niet te eindigen met “the starter that ate Manhattan”, moet je dus de helft weggooien om zo weer met dezelfde hoeveelheid te eindigen. Probleem hierbij is dat dit gedeelte niet te gebruiken (in ieder geval niet in deze staat) voor brood, dus wat dan? Het blijkt dat er best veel recepten zijn waarbij je deze “ongevoede starter” toch gebruikt. Inmiddels bak ik me dus het leplazerus aan wafels, muffins en… Bananenbrood. Bananenbrood is in principe het soort eten wat ik dus niet kan waarderen. Banaanigheid ten top, daar kan alle zuurdesem in de wereld niet aan helpen. Maar chocola blijkbaar wel, mits toegevoegd in enorme hoeveelheden. En je kan wel een banaan eten in plaats van een chocoladekoekje, maar je kan ook de banaan veranderen in een chocoladekoekje. Of nou ja, in dit geval, een extra chocoladig bananenbrood. En het is brood, zie je? Heel gezond. Veel gezonder dan een koekje. En er zit fruit in. Profit!
Goed, voor de enkeling *kuch* onder ons die geen zuurdesemstarter op zijn aanrecht heeft staan, dit recept is ook heel goed te maken zonder. Ik doe wel een suggestie die ik niet heb uitgeprobeerd maar waarvan ik wel vermoed dat dit hetzelfde effect zal hebben als zuurdesem: een beetje yoghurt of karnemelk. Trust me on this. Tenzij het misging, dan is het je eigen probleem. Wat wel heel belangrijk is: gebruik zeer rijpe bananen. De hele vieze soort dus. Maar het is nodig, want de onrijpe bananen zijn stroef en wrang en maken van je bananenbrood een verdrietig blok ellende. Je kunt banaan ook invriezen, zodat je de goede hoeveelheid banaan hebt op het moment van bakken.
Bananenbrood met extra veel chocola (en zuurdesem)
Aangepast van Smitten Kitchen
- 2 rijpe bananen
- 115 gram gesmolten boter (evt gebruind)
- 140 gram bruine basterdsuiker
- 1 groot ei
- 50 gram cacao
- 65 gram bloem (of 130 gram bloem indien geen zuurdesem)
- 130 gram zuurdesem (of 100 ml yoghurt of karnemelk indien geen zuurdesem)
- 1 theelepel vanille extract
- 1 theelepel baking soda (sodium bicarbonaat dus, geen bakpoeder of schoonmaaksoda!)
- 1 theelepel zout
- 1/2 theelepel kaneel
- 170 gram pure chocolade in stukjes gehakt
Verwarm de oven voor op 175 graden. Vet een cakeblik in met boter en bestuif met cacaopoeder.
Prak bananen met een aardappelstamper in een grote kom. Vork kan ook, maar ik waardeer het gewelddadige gevoel wat de stamper mij geeft bij het stampen van bananen. Ik werk aan mijn issues, ok? Klop door de geprakte banaan de boter, ei, suiker en vanille, en meng er als laatste de zuurdesem of karnemelk/yoghurt door. Zeef de cacao, baking soda, bloem, zout en kaneel boven de kom met natte ingrediënten. Altijd zeven, want cacao is erg van het klonteren, bovendien worden de droge bestanddelen redelijk verdeeld. Roer alles door elkaar tot het net gemengd is en je geen droge stukken meer ziet, en meng er de chocoladestukjes doorheen*.
Bak het bananenbrood 55 tot 65 minuten in de oven tot er geen deeg meer lijkt te zitten aan een satéprikker wanneer je ‘m in het midden prikt. Let wel even op dat het niet alleen chocola is, want dat is onvermijdelijk. Laat een kwartiertje afkoelen in de vorm, en stort het brood daarna op een rooster om volledig af te laten koelen**.
*(!) Ik bedenk me opeens wat er zou gebeuren als je hier ook witte chocola aan toevoegt… Nee wacht, ik wil het niet weten.
** Het brood is uitstekend warm te eten, maar ik vind het zelf het allerlekkerst als de chocola weer is gestold en je dus iets hebt om op te kauwen.